Wijs: Het Twents Volkslied

.

Het paard voor de koets en de zweep in de hand,

rijdt hij door zijn dierbare Twente. 

Hoog van de bok overziet hij het land,

zijn schone en lief’lijke Twente. 

In draf door het bos en langs bloeiende hei,

met paard heel alleen of met zijn lief aan zijn zij, 

Dat is de Koets‘n Keerl, zo vrij en zo blij, 

zo trots op zijn dierbare Twente. ( 2x )

En ligt er een smetteloos sneeuwkleed op aard,

op velden, op hoeven en bomen. 

Dan rink’len de bellen van ‘t snuivende paard,

als arrend en sledend zij komen. 

De ijzers op scherp zoals dat behoort,

de oortjes naar voren en zo draaft het voort. 

Daar gaan de Koets’n Keerls, géén rijker dan zij, 

zo blij in hun dierbare Twente. ( 2x )

Maar is het geen weer op de koets of in ar,

toch kan hij zijn tijd goed besteden. 

Met poetsen van tuig en zijn koets of zijn ar,

niet schoon stelt hem nimmer tevreden. 

De zorg voor zijn paard doet hij met veel plezier,

niets is hem teveel voor zijn lievelingsdier. 

Zo zijn de Koets’n Keerls toch altijd in de weer, 

met paarden in ‘t prachtige Twente. ( 2x )

( tekst H. van Wezel , A. Westenberg , Fam. H. Spenkelink )